9.4. Radio-omroeporganisaties die geen gebruik maken van de hen toegewezen zendmogelijkheden

De erkende particuliere radio-omroepen hebben tot taak om een verscheidenheid van programma's te brengen en uit te zenden voor het toegewezen verzorgingsgebied,

In geval van het ongebruikt laten van toegewezen zendmogelijkheden kan de VRM de erkenning van de radio-omroep schorsen of opheffen conform de toepassing van artikel 228, laatste lid, van het Mediadecreet.

Daarnaast bepaalt artikel 134, §6 van het Mediadecreet dat de VRM de erkenning kan opheffen als de landelijke, netwerk- of lokale radio-omroep één jaar na de datum van de ingang van de erkenning nog niet uitzendt.

Frequenties zijn immers een schaars goed met een belangrijke publieke waarde en er dient over gewaakt te worden dat ze maximaal worden benut.

Een opheffing moet evenwel altijd worden voorafgegaan door een ingebrekestelling die de radio-omroep de kans biedt aan alle voorschriften te voldoen en waarbij deze steeds over een regularisatietermijn moeten kunnen beschikken.

Door de procedurele voorwaarden en termijnen, die de VRM in acht dient te nemen bij het afhandelen van dergelijke ambtshalve procedures, neemt het steeds verscheidene maanden in beslag vooraleer een procedure kan worden afgesloten, doordat de radio-omroep uiteindelijk toch de uitzendingen aanvat of door een beslissing tot opheffing van de erkenning.

Sedert het ingaan van de erkenningsperiode voor lokale en netwerkradio-omroepen vanaf 1 januari 2018 werden niet minder dan 29 dergelijke ambtshalve procedures opgestart, een aanzienlijk aantal, gezien het maximaal aantal beschikbare frequentiepakketten voor lokale radio-omroepen (132) en voor netwerkradio-omroepen (oorspronkelijk 4 - momenteel 3). Dit impacteert uiteraard ook de werklast voor de VRM in uitvoerend en procedureel opzicht.

De toepassing van alle procedurele voorwaarden in deze ambtshalve procedures werkt daarbij sterk vertragend en speelt in de kaart van radio-omroepen, die de frequentie(pakketten) een tijdlang bezet houden om het gebruik ervan door andere radio-omroepen te beletten. Geregeld wordt vastgesteld dat er één jaar na de datum van de ingang van de erkenning zelfs nog geen zendvergunning werd aangevraagd.

Vanuit de VRM wordt daarom aanbevolen om de huidige bepaling, zoals vastgelegd in artikel 134, §6 van het Mediadecreet, die telkens een procedurele afhandeling door de VRM vergt, te vervangen door een bepaling waarbij de erkenning van rechtswege wordt opgeheven als de particuliere radio-omroep één jaar na de datum van de ingang van de erkenning nog niet uitzendt.

De door de decreetgever gegunde termijn van één jaar na het ingaan van de erkenning lijkt ruim afdoende om alle nodige stappen te zetten om de toegewezen zendmogelijkheden daadwerkelijk in gebruik te nemen.

Het vooruitzicht van een mogelijke opheffing van de erkenning van rechtswege kan de particuliere radio-omroep ook aanzetten om op kortere termijn de nodige actie te ondernemen om de uitzendingen aan te vatten.

Indien de particuliere radio-omroep dan toch zou nalaten om de nodige acties te ondernemen, kunnen de uitzendmogelijkheden die opnieuw zouden vrijkomen door de opheffing van rechtswege van de erkenning van de betrokken radio-omroep, sneller opnieuw worden toegekend aan een radio-omroep, die wel daadwerkelijk de uitzendingen zou aanvatten.