4.1. Beslissing 2020-008: Klacht tegen Vlaams Belang kennelijk onontvankelijk

De VRM ontving een klacht tegen het Vlaams Belang. De klager verwijst naar een uitzending van 29 mei 2019 om 14u15.

De klager is van oordeel dat er in hoofde van het Vlaams Belang sprake is van “een aanzet […] tot haat jegens de Walen” en “opruiing wanneer het Vlaams Belang anderen aanmoedigt om […] te haten en op te staan ​​tegen de Walen.” 

Volgens de klager is er geen twijfel over de bedoeling van het Vlaams Belang: het verspreiden van ideeën gebaseerd op raciale superioriteit “door te beweren dat ‘de Vlamingen hard werken, en toch ons land niet vooruit gaat’ en dat ‘we dit overtollige gewicht (‘extra ballast') overboord moeten gooien’”.

 De klager voelt zich als Waal diep gekwetst door “deze lasterlijke woorden die aanzetten tot haat tegen zijn buurman” en vindt het niet normaal dat haatvideo’s zonder controle worden vrijgegeven.

Beoordeling en beslissing

Om aan de vereiste van ontvankelijkheid te voldoen, moet met name het onderwerp van de klacht duidelijk worden aangegeven. De klager dient de uitzending waartegen wordt opgekomen aan te wijzen en hierbij de dag en het uur waarop de uitzending heeft plaatsgehad te vermelden (artikel 220, § 2, van het Mediadecreet en artikel 12, eerste lid, 4°, van het Procedurebesluit).

Hoewel de klager op het klachtenformulier dat bij de VRM werd ingediend de dag en het uur van uitzending aangeeft, laat hij na om het programma of de beelden waarop de klacht betrekking heeft aan te duiden. Hij geeft evenmin aan waar of op welke wijze zij werden uitgezonden.

Door deze gebrekkige en vage omschrijving kan de geviseerde uitzending niet worden geïdentificeerd. De onduidelijkheid over het onderwerp van de klacht laat de aangeklaagde partij niet toe zich zinvol te verweren en maakt het onmogelijk om de inhoud van de klacht te beoordelen.  

De klacht voldoet kennelijk niet aan de bepalingen van artikel 220, § 2, van het Mediadecreet en artikel 12, eerste lid, 4°, van het Procedurebesluit.

Bijgevolg verklaart de voorzitter van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen de klacht kennelijk onontvankelijk.