9.1. Beslissingen genomen na een bij de VRM ingediende klacht

A. KLACHT TEGEN EEN RADIO-OMROEPORGANISATIE

1. T.E. tegen NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie - 2015/036

De VRM ontving op 17 april 2015 een klacht tegen het Radio 2-programma 'De Inspecteur', zoals uitgezonden op 12 februari 2015.

In het programma werd een vergelijkende test gemaakt tussen het gebruik van enerzijds wegwerpdrankverpakkingen en anderzijds glazen statiegeldflessen.

Volgens de klager leek het programma een nauwelijks verholen pleidooi voor wegwerp en tegen statiegeld. De klager meent dat het onderwerp partijdig werd behandeld "door de negatieve parameters voor plastic te verzwijgen".

In het Procedurebesluit worden de voorwaarden bepaald waaraan een ingediende klacht moet voldoen. Zo moet de klacht zijn ingediend uiterlijk de vijftiende dag na de gebeurtenis die aanleiding geeft tot de klacht. Ook moet het belang worden aangegeven bij het indienen van de klacht (behalve als het gaat om een klacht met betrekking tot de bepalingen over reclame, telewinkelen, sponsoring en boodschappen van algemeen nut).

De klacht blijkt méér dan 15 dagen na de uitzending te zijn ingediend. Bovendien wordt het belang of benadeling niet gespecificeerd.

De voorzitter van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen verklaart bijgevolg de klacht als kennelijk onontvankelijk. 

2. T.E. tegen NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie - 2015/059

De VRM ontving een klacht tegen VRT m.b.t. het milieudebat dat werd uitgezonden op Radio 1 in het kader van het ‘Bel10’-project (18 juni 2015, omstreeks 8u en 18u).

Volgens de klager maakt de VRT zich daarbij schuldig aan “partijdigheid en desinformatie in het statiegelddebat”. De klager is van oordeel dat VRT het publiek in Vlaanderen misleidt “door een compleet eenzijdige gastenkeuze en een kritiekloze benadering” van standpunten van tegenstanders van statiegeld.

Zoals blijkt uit artikel 220, § 2, van het Mediadecreet, is blijk geven van een belang of benadering een uitdrukkelijke voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een klacht bij de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen. Artikel 12, 3° en 4°, van het Procedurebesluit bepaalt voorts dat een klacht, om ontvankelijk te zijn, het onderwerp van de klacht moet aangeven, met een uiteenzetting van de redenen waarop zij steunt en de benadeling of het belang van de klager bij de uitzending waartegen wordt opgekomen. De eis van benadeling of belang geeft aan dat de decreetgever de loutere hoedanigheid van kijker of luisteraar hier niet voldoende acht.

Om aan de vereiste van de ontvankelijkheid te voldoen, moet de klager een voldoende belang aantonen dat specifieker is dan het algemeen belang, hij moet aldus het bewijs leveren persoonlijk het slachtoffer te zijn of een benadeling in zijnen hoofde aanwijzen met betrekking tot de grief die hij ten aanzien van de betrokken uitzending aanvoert.

Bij het indienen van zijn klacht, roept de klager in wezen het algemene recht op informatie van de burger en luisteraar als belang in, en meer specifiek de nood aan objectieve berichtgeving in het kader van het maatschappelijk debat over statiegeld. Daarbij roept hij in dat met name alle voorstanders van statiegeld, waaronder hijzelf, benadeeld werden door de vermeende partijdige berichtgeving van VRT, die enkel de tegenpartij in dit debat een platform heeft geboden.

De VRM meent echter dat de klager onvoldoende aangeeft dat de gewraakte uitzending hem persoonlijk zou hebben benadeeld. De aangehaalde elementen volstaan niet opdat er sprake zou zijn van een persoonlijk belang, specifieker dan dat van andere burgers, luisteraars of voorstanders van statiegeld. Om deze redenen is de VRM van oordeel dat de klager geen blijk geeft van het vereiste belang of benadeling. De klacht wordt onontvankelijk verklaard.

3. E.V. tegen NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie - 2015/071

De VRM ontving een klacht tegen VRT (Radio 2) m.b.t. het praatje voorafgaand aan het weerbericht met weerman Eric Goyvaerts (20 oktober, omstreeks 6u en 7u). Tijdens het weerpraatje vernoemt de weerman de naam van de toneelgroep waarbij hij toneel speelt, evenals het feit “dat er nog plaats was voor de voorstelling”.  Omdat er inkomgeld betaald moet worden voor die voorstelling is de klager van oordeel dat hier sprake is van sluikreclame.

Het Mediadecreet bepaalt dat sluikreclame verboden is. Onder sluikreclame wordt verstaan: commerciële communicatie die bestaat uit het vermelden of vertonen van goederen, diensten, naam, handelsmerk of activiteiten van een producent van goederen of een aanbieder van diensten in programma’s, als de omroeporganisatie daarmee beoogt reclame te maken en het publiek kan worden misleid omtrent de aard van de vermelding of de vertoning. Die bedoeling wordt met name geacht aanwezig te zijn als de vermelding of de vertoning tegen betaling of een andere vergoeding gebeurt.

De VRM geeft aan dat los van de vraag of een toneelgezelschap een aanbieder van diensten is, er uit de terloops en lachende opmerking dat er nog kaarten beschikbaar zijn, zonder daarbij evenwel de verkooppunten en de prijs ervan te noemen, geen intentie kan worden afgeleid om reclame te maken. Het publiek kan dus in redelijkheid niet zijn misleid omtrent de aard van de vermelding.

De klacht wordt onontvankelijk doch ongegrond verklaard.

B. KLACHT TEGEN EEN DIENSTENVERDELER

1. NV Medialaan, NV SBS Belgium en NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie tegen NV Right Brain Interface - 2015/001

De VRM ontving in 2014 een gezamenlijke klacht van Medialaan, SBS Belgium en VRT tegen Right Brain Interface (Bhaalu). De omroeporganisaties voeren aan dat Right Brain Interface, op datum van de klacht, een dienst aanbiedt onder de naam ‘Bhaalu’, met functionaliteiten die het mogelijk maken om lineaire televisieprogramma’s op een (near-)live, uitgestelde, verkorte of gewijzigde wijze te bekijken. Volgens de klagers is Right Brain Interface dan ook te beschouwen als een dienstenverdeler en onderworpen aan de regelgeving die in het Mediadecreet onder ‘Deel IV: Dienstenverdelers’ is opgenomen.  Bij het aanbieden van de diensten beschikt Right Brain Interface volgens de klagers niet over de vereiste toestemming van de betrokken televisieomroeporganisaties. De klagers menen dat Right Brain Interface hiermee artikel 180 van het Mediadecreet schendt.

Alvorens definitief uitspraak te doen over de ontvankelijkheid en gegrondheid van de klacht werd door de VRM een deskundige aangesteld om de werking van Bhaalu technisch te beschrijven.

Regelgeving

Artikel 180 van het Mediadecreet stelt dat:

§1. Dienstenverdelers geven de lineaire televisieomroeporganisaties die deel uitmaken van hun aanbod van televisiediensten in de Vlaamse Gemeenschap, onverkort, ongewijzigd en in hun geheel, door op het ogenblik dat ze worden uitgezonden. Dat geldt ook voor de bijbehorende diensten, vermeld in artikel 185, § 1, tweede lid, laatste zin. 
§2.  Elke functionaliteit die een dienstenverdeler aan de eindgebruikers aanbiedt en die het mogelijk maakt om de in het eerste lid bedoelde lineaire televisieomroepprogramma’s op een uitgestelde, verkorte of gewijzigde wijze te bekijken, is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de betrokken televisieomroeporganisatie. De voorafgaande toestemming is vereist van iedere televisieomroeporganisatie die onder het toepassingsgebied van artikel 154, eerste en tweede lid, valt. […]

Beoordeling door de VRM

De VRM besluit dat Right Brain Interface inderdaad te beschouwen is als een dienstenverdeler. Aldus wordt een inbreuk vastgesteld op artikel 180, § 1 en § 2, eerste lid van het Mediadecreet. Om die reden waarschuwt VRM Right Brain Interface.

Bij het bepalen van de sanctie heeft de VRM er rekening mee gehouden dat Right Brain Interface reeds gestopt is met het aanbieden van Bhaalu (ten gevolg van het vonnis van 4 november 2014 van de voorzitter van de rechtbank van koophandel in Antwerpen).