Klacht tegen de VRT: VRM onbevoegd

De VRM ontving een klacht tegen de VRT.

In de klacht geeft de klager aan de VRT te verwijten “dat, na de afschaffing van de uitzendingen door levensbeschouwelijke verenigingen, er door de VRT nog steeds erediensten worden uitgebracht op zondag zonder dat een vrijzinnig alternatief wordt uitgebracht. De klager ziet hierin een discriminatie van vrijzinnigen. Benadrukt wordt dat de klager niet de afschaffing beoogt van het uitzenden van erediensten, maar wel een gelijke behandeling vraagt voor de ‘atheïstische religiositeit’.”

De voorliggende klacht heeft bijgevolg betrekking op “de afwezigheid van programmering”. Het voorwerp van de klacht bestaat meer bepaald uit “de niet-uitzending van een vrijzinnig alternatief tegenover de zondags uitgezonden erediensten” en steunt zich hiervoor op een vermeende schending door VRT van het discriminatieverbod uit artikel 39 van het Mediadecreet.

Artikel 218, § 3, eerste lid, van het Mediadecreet, dat meer specifiek de materiële bevoegdheden van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen vastlegt, bepaalt dat zij uitspraak doet over geschillen die gerezen zijn naar aanleiding van de toepassing van onder meer artikel 39, eerste lid, van het Mediadecreet. Op basis hiervan wordt aan de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen de bevoegdheid verleend om de programma’s die door aanbieders van omroepdiensten zijn uitgezonden te toetsen aan het discriminatieverbod. Hieruit volgt dat de opdracht van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen bestaat in de beoordeling van die uitzendingen.

Overeenkomstig artikel 220, § 2, van het Mediadecreet, kan een klacht slechts een uitgezonden programma tot voorwerp hebben die op straffe van onontvankelijkheid moet worden ingediend uiterlijk de vijftiende dag na de datum van de uitzending, zodat de bevoegdheid van de kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen beperkt is tot betwistingen met betrekking tot uitgezonden programma’s.

De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen besluit aldus dat het voorwerp van de klacht niet tot haar bevoegdheid behoort en dat zij bijgevolg de klacht niet op haar ontvankelijkheid of gegrondheid kan beoordelen.

Mediadecreet

“In de programma's wordt elke vorm van discriminatie geweerd. Het programma-aanbod verloopt zo dat het geen aanleiding geeft tot discriminatie tussen de verschillende ideologische of filosofische strekkingen.

De informatieprogramma's, de mededelingen en de programma's met een algemeen informatieve inslag, en alle informatieve programmaonderdelen worden in een geest van politieke en ideologische onpartijdigheid verzorgd.

Dit artikel is eveneens van toepassing op teletekst.”

“§ 3. De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen doet uitspraak over geschillen die gerezen zijn naar aanleiding van de toepassing van artikel 38, 39, 42, 44, 45, 72, 5°, artikel 176, 1°, en artikel 180, § 6.”

“De algemene kamer doet uitspraak, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de Vlaamse Regering, hetzij naar aanleiding van een schriftelijke, met redenen omklede en ondertekende klacht die haar kan worden voorgelegd door elke belanghebbende en, in geval van een klacht met betrekking tot de bepalingen over commerciële communicatie en boodschappen van algemeen nut, door elke natuurlijke persoon of rechtspersoon.

Over de inhoud van reclame kan de algemene kamer enkel uitspraak doen naar aanleiding van een schriftelijke, met redenen omklede en ondertekende klacht. Om ontvankelijk te zijn moet de klacht ingediend zijn uiterlijk de vijftiende dag na de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de klacht.”

"§ 2. De kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen doet uitspraak, hetzij ambtshalve wat betreft het toezicht op artikel 42 en artikel 176, 1°, hetzij op verzoek van de Vlaamse Regering, hetzij naar aanleiding van een klacht die op straffe van onontvankelijkheid ingediend is uiterlijk de vijftiende dag na de datum van de uitzending van het programma door eenieder die blijk geeft van een benadeling of een belang".

"Om ontvankelijk te zijn, moet een bij de Regulator ingediende klacht aan de volgende voorwaarden voldoen:

1° ingediend zijn uiterlijk de vijftiende dag na de gebeurtenis die aanleiding heeft gegeven tot de klacht;

2° de naam, de hoedanigheid en het adres van de klager vermelden;

3° het belang bij het indienen van de klacht aangeven, behalve als het gaat om een klacht met betrekking tot de bepalingen over commerciële communicatie of boodschappen van algemeen nut;

4° het onderwerp van de klacht aangeven, met een uiteenzetting van de redenen waarop ze steunt en met vermelding van de persoon tegen wie de klacht is gericht. Als de klacht betrekking heeft op een radio- of televisieprogramma, moet de uitzending waartegen wordt opgekomen worden aangewezen met vermelding van de dag en het uur waarop de uitzending heeft plaatsgehad;

5° ondertekend zijn door de klager. Als de klacht uitgaat van een rechtspersoon, wordt ze ondertekend door een persoon die volgens de wet of de statuten bevoegd is om de rechtspersoon te vertegenwoordigen.

[...]"

Partij 1:
J.C.
Partij 2:
NV Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie
Kamer:
Kamer voor onpartijdigheid en bescherming van minderjarigen
Datum publicatie: 2 juni 2017
Beslissingsnummer:
2017-024
Type procedure:
Klacht

Tags

VRT